Wel terechte bewezenverklaring van verduistering bij niet terugbrengen auto
In de jurisprudentie zien we veel zaken waarbij het niet terugbrengen van een auto (huur/leen) werd aangemerkt als verduistering. Een klein overzicht van de relevante jurisprudentie
Niet terugbrengen bestelauto na huurperiode
In HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2076, NJ 2016/424, gaat het om een verdachte die een bestelauto had gehuurd tot 31 juli 2013 en deze daarna niet had geretourneerd en de auto was blijven gebruiken tot aan zijn aanhouding. De betaling van de factuur van 31 juli 2013 was gestorneerd door omstandigheden aan de zijde van de verdachte gelegen. De verhuurder had herhaaldelijk geprobeerd met de verdachte in contact gekomen, maar de verdachte was niet traceerbaar, ook niet aan de hand van het door hem opgegeven adres. De veroordeling voor verduistering van de auto bleef in cassatie in stand.
Wederrechtelijke toe-eigening van een leenauto
Conclusie A-G: ECLI:NL:PHR:2018:266
De verdachte heeft aldus nagelaten de auto, die hij anders dan door misdrijf onder zich had, tijdig te retourneren aan het schadebedrijf. De vraag die dan dient te worden beantwoord is of de verdachte zich de auto wederrechtelijk heeft toegeëigend. In casu is geen sprake van enkel het zuiver nalaten van de verdachte om de leenauto aan het schadebedrijf terug te geven. Immers, namens het schadebedrijf is meermalen naar het telefoonnummer van de verdachte, dat hij op de huurovereenkomst had geschreven, gebeld en zijn meerdere voicemails ingesproken. Daar komt bij dat de verdachte, aan wie reeds was tegemoet gekomen door een verlenging van de leentermijn toe te staan, er blijk van heeft gegeven de auto niet terug te willen brengen door de afspraak met [betrokkene 2] niet daadwerkelijk na te komen.
Verduistering huurauto
HR 3 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9168, NJ 2003/622
In deze uitspraak wees de Hoge Raad wees op omstandigheden waaruit bleek dat de verdachte gebruik was blijven maken van de auto.
“Gelet op deze bewijsmiddelen heeft het Hof klaarblijkelijk geoordeeld dat de verdachte zich de huurauto wederrechtelijk heeft toegeëigend door daarover zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester te gaan beschikken. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste uitleg van enige in de bewezenverklaarde tenlastelegging voorkomende en aan art. 321 Sr ontleende term. Dit oordeel is voorts niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de bewijsmiddelen volgt dat:
i) de verdachte vanaf januari 2000 is gestopt met de betaling van huurtermijnen, doch de auto blijkens nadien bij het garagebedrijf binnengekomen bekeuringen en een schademelding is blijven gebruiken;
ii) de garagehouder een aantal malen telefonisch contact heeft gehad met de verdachte om afspraken te maken over het inleveren van de huurauto, welke afspraken door de verdachte niet zijn nagekomen;
iii) de verdachte sedertdien onbereikbaar bleek omdat zijn telefoon was afgesloten, aangetekende post door hem niet werd afgehaald en hij niet reageerde op ingesproken voice-mail berichten, zodat het voor het garagebedrijf onmogelijk, althans aanmerkelijk bemoeilijkt werd de auto weer terug te krijgen.