Wanneer verduistering in dienstbetrekking
In broekzak / tas stoppen = verduistering in dienstbetrekking
Het verbergen / verhullen van goederen van goederen kan onder omstandigheden worden aangemerkt als verduistering in dienstbetrekking. Het moet gaan om handelingen waarvoor verdachte zich een zodanige heerschappij over de goederen heeft verschaft dat aan de voorwaarden voor wederrechtelijke toeëigening – in de zin van art. 321 jo 322 Sr – is voldaan. Het gaat dan om handelingen die niet meer kunnen worden aangemerkt als een handeling die past binnen de werkzaamheden waarvoor verdachte is aangenomen. Uit de context waarin die handelingen zijn gepleegd kan dan worden afgeleid dat verdachte de wil had om zelf als heer en meester over die bedragen te kunnen beschikken.(HR NJ 1990, 784, HR NJ 2000, 537, HR NJ 2003, 622, HR NJ 2004, 524 en HR NJ 2005, 471).
Niet van belang is of de goederen ook buiten het pand van de werkgever zijn gebracht. Aan de delictsomschrijving is immers op het moment van voltooiing van de toeëigeningshandeling voldaan.(HR NJ 1960, 115).
Het maakt niet uit of de verdachte slechts tijdelijk de bedoeling had om de goederen mee te nemen en die later terug te brengen. Ook het tijdelijk zich heerschappij over andermans goederen verschaffen kan immers toeëigening opleveren (HR NJ 1990, 784.).
Voorbeeld:
- Geld in de broekzak en mouw stoppen (HR 4 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1589).
Ook verduistering in dienstbetrekking mbt goederen van ander
Art. 322 Sr vordert niet dat het verduisterde goed toebehoort aan degene tot wie verdachte in een persoonlijke dienstbetrekking staat (HR NJ 1930, p. 1532). Voldoende is dat verdachte het geld in beheer heeft gekregen vanwege en in haar functie van werkneemster (HR 4 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1589).